Nederlands Uitvaartmuseum Tot Zover

Erfgoed
Aangevraagd: € 170.000
Toegekend: € 135.000

Inleiding

Uitvaartmuseum Tot Zover (hierna ook: Tot Zover) beschrijft zichzelf als de autoriteit op het gebied van de omgang met de dood. Het museum wil aanzetten tot reflectie op sterfelijkheid en inzicht geven in de funeraire gebruiken in verschillende culturen en tijden. Het nodigt kunstenaars uit om het moeilijke onderwerp dat de dood voor velen is, te verbeelden en te verwoorden. 
In de periode 2021-2024 handhaaft het museum de ambitie om zijn netwerk groot en sterk te houden en veel in samenwerking te blijven programmeren en organiseren. Groei van het publieksbereik blijft een belangrijke doelstelling. Het museum wil vanaf 2021 tweejaarlijks op andere locaties in Amsterdam tentoonstellingen maken omdat het vermoedt dat de eigen locatie op begraafplaats De Nieuwe Ooster voor veel mensen beladen en te afgelegen is. Tot Zover verwacht daarom op andere locaties meer publiek te kunnen trekken. Het museum overweegt een bijgestelde branding waarin dood en verlies nadrukkelijker in verband worden gebracht met leven en liefde. Op het programma staan tentoonstellingen over Afro-Surinaamse doodstradities (2021), Moord & Mysterie (2022/23) en de Modebewuste Dood (2024). Het museum gaat hiervoor samenwerken met maatschappelijke partners om zo cultureel diverse doelgroepen bereiken. Bezoekers met Surinaamse wortels en niet-Nederlandstalige inwoners en bezoekers van Amsterdam worden als belangrijke doelgroepen beschouwd. Tot Zover wil de vaste presentatie actualiseren en betere faciliteiten creëren voor tijdelijke presentaties.
Educatie blijft een speerpunt. Het museum blijft gericht op mbo-studenten Zorg en Welzijn. Pabo-studenten vormen een nieuwe doelgroep. Voor het basisonderwijs heeft Tot Zover een digitaal lespakket en gastlessen.  
Tot Zover geeft aan personele uitbreiding nodig te hebben om het ondernemingsplan te kunnen uitvoeren en een volgende stap te kunnen zetten in de reeds ingezette professionalisering. 

In het kader van het Kunstenplan 2017-2020 ontvangt Stichting Nederlands Uitvaartmuseum Tot Zover gemiddeld een bedrag van € 120.414 per jaar (incl. indexatie 2020). 
Voor de periode 2021-2024 vraagt het museum een subsidie van gemiddeld € 170.000 per jaar aan.


Artistiek belang 

De commissie beoordeelt het artistieke belang als goed.
In zijn gerichtheid op de dood en de funeraire gebruiken daaromheen is Museum Tot Zover enig in zijn soort in Nederland. Het museum behandelt deze zware thematiek altijd vanuit een culturele invalshoek, die soms wordt aangevuld met een antropologisch of maatschappijkritisch perspectief. De commissie vindt dat het museum de zwaarte van de thematiek draaglijk weet te houden door deze te verbinden aan het leven en de liefde. Dat is volgens de commissie bepalend en herkenbaar voor de artistieke signatuur van de organisatie. Zij vindt dat het museum er steeds opnieuw in slaagt om de dood te belichten op een manier die ontroert, relativeert, confronteert en/of aan het denken zet. De recente tentoonstelling De laatste aai bijvoorbeeld was gewijd aan de omgang met dode dieren en liet aan de hand van persoonlijke verhalen en kunstwerken van hoge kwaliteit de grote contrasten zien tussen de liefdevolle bejegening van dode huisdieren en de onverschilligheid waarmee met productiedieren wordt omgegaan. De commissie constateert dat de programmering voor de komende jaren opnieuw herkenbaar, ideeënrijk en origineel is en dat het museum er veelzijdige makers bij betrekt zoals Jacky Tsai, PJ Roggeband en Marc Mulders. De tentoonstellingsthema’s bieden prikkelende perspectieven op de dood en het leven. Op het programma staan verschillende exposities die de dood belichten vanuit het perspectief van een specifieke groep: kinderen, de gay-scene, de Ghanese en de Afro-Surinaamse gemeenschap. Daarnaast zijn er tentoonstellingen die gaan over bepaalde aspecten van de funeraire cultuur: het troost-groen en de bloemen in uitvaartrituelen, de mode rond en in de kist en de rituelen die zich hebben ontwikkeld rondom crematie. 

De commissie stelt vast dat Tot Zover goed weet wat het voor wie maakt en waarom. Het ondernemingsplan definieert duidelijke doelgroepen en beschrijft per doelgroep wat het museum aan artistieke betekenis te bieden heeft. Voor de Zingevers bijvoorbeeld, geëngageerde mensen die op zoek zijn naar (soms spirituele) duiding, profileert het museum zich als een plek van rust met tentoonstellingen die uitnodigen tot reflectie. Voor de professionals die beroepshalve bezig zijn met (onderzoek naar) de dood en funeraire cultuur wil het museum met zijn collectie, lezingen, workshops en symposia een kenniscentrum en inspiratiebron zijn. In alle doelgroepen bevinden zich niet-Nederlandstalige bezoekers en mensen met een migratieachtergrond die het museum de komende jaren extra aandacht wil geven. Het museum wil met het oog op het bereiken van deze groepen meer Engelstalige informatie gaan verstrekken en samenwerken met de Afro-Surinaamse en Ghanese community bij de voorbereiding van twee tentoonstellingen. De commissie stelt vast dat het museum goed heeft nagedacht over hoe het zijn doelgroepen kan aanspreken en dat het programma over het algemeen goed aansluit op de per doelgroep beschreven interesses. De aan het ondernemingsplan toegevoegde citaten uit het gastenboek en recensies laten overtuigend zien hoezeer Tot Zover voor bezoekers van artistieke betekenis is en mensen weet te raken en aan te spreken. De commissie heeft er op basis van de voornemens, de eigen bezoekervaring en de gebleken impact op het publiek het volste vertrouwen in dat dat ook de komende periode het geval zal zijn.

Het ondernemingsplan van Museum Tot Zover reflecteert vrij uitvoerig op de voorgaande periode, maar laat volgens de commissie een bescheiden artistieke ontwikkeling zien. Het museum gaat met de voorgenomen programmering door op de bestaande artistieke koers door de dood te belichten vanuit het perspectief van verschillende groepen en van verschillende aspecten van doodscultuur en rouw. Het maken van tentoonstellingen op andere locaties is voor het museum wel een ontwikkelstap maar niet zozeer in artistieke zin. De commissie verwacht dat de voorgenomen samenwerking met inspirerende en deskundige gastcuratoren, zoals Richard Kofi voor de tentoonstelling over de Afro-Surinaamse doodstradities en Anne-Karlijn van Kesteren voor de expositie over de modebewuste dood, goed zal zijn voor de artistieke ontwikkeling van de medewerkers van het museum. Het museum zegt structureel bij te dragen aan talentontwikkeling door veelal te kiezen voor jonge kunstenaars en deze inhoudelijke begeleiding te bieden. Onder de noemer Best of Class biedt het museum een podium aan studenten van allerlei disciplines in zowel kunst als wetenschap die tijdens hun afstuderen bezig zijn met dood en funeraire cultuur. De commissie vindt het positief dat het museum op deze manier bijdraagt aan de professionele ontwikkeling van nieuwe makers.  


Belang voor de stad

De commissie beoordeelt het belang voor de stad als goed.
Zeker voor een instelling van een zo bescheiden omvang, is Museum Tot Zover naar het oordeel van de commissie stevig verbonden met de stedelijke samenleving. Het gedeelte van stadsdeel Oost waar het museum gevestigd is, is niet zo levendig als de rest van het stadsdeel. In de cultureel-maatschappelijke activiteiten die in deze buurt plaatsvinden, heeft Museum Tot Zover vaak een aandeel. Het museum werkt samen met veel en uiteenlopende partners, waaronder de Linnaeus Boekhandel, Framer Framed, de Amsterdamse begraafplaatsen, het COC en omroep Salto. Deze organisaties hebben een aandeel in het organiseren van randprogrammering zoals lezingen en een rol bij het samenstellen en promoten van tentoonstellingen. Voor de tentoonstellingen over de Afro-Surinaamse en Ghanese doodsculturen zoekt het museum samenwerking en verbinding met de desbetreffende stedelijke community’s. Ook de samenwerking met onder andere mbo-opleidingen op het gebied van zorg en welzijn in het kader van het educatieprogramma geeft volgens de commissie blijk van verbinding met de Amsterdamse samenleving.

Door zijn vestiging in een cultuur- en voorzieningenarm deel van Amsterdam-Oost levert Museum Tot Zover een belangrijke bijdrage aan de spreiding van het culturele aanbod in Amsterdam. Nu ook de expositiefunctie van het nabijgelegen Huize Frankendael is weggevallen, is het museum vrijwel de enige culturele voorziening in deze buurt. Dat maakt Museum Tot Zover vanuit het oogpunt van spreiding des te belangrijker. Het museum geeft zelf aan dat het door het wegvallen van Huize Frankendael nog moeilijker is geworden om publiek te trekken. Daarom gaat het de komende jaren de vleugels uitslaan en behalve op De Nieuwe Ooster ook twee keer op andere locaties programmeren. In 2021 wordt dat OBA Oosterdok. Of het museum voor de andere externe tentoonstelling kiest voor een locatie buiten stadsdeel Centrum of Zuid maakt het ondernemingsplan niet duidelijk. Zodoende kan de commissie niet vaststellen of het museum met de programmering op andere locaties bijdraagt aan de spreiding van het culturele aanbod.

Museum Tot Zover kiest ervoor om bij te dragen aan het thema Leefbare Stad als stedelijke lange termijnontwikkeling. Het museum zegt tegemoet te komen aan de behoefte aan duiding, identiteit, zingeving en verdieping die de huidige tijd kenmerkt en op die manier bij te dragen aan de leefbaarheid van de stad. De commissie vindt dat het museum daarmee een benadering kiest die past bij de aard van de instelling en bij het thema en dat dit in de programmering wordt weerspiegeld. 


Uitvoerbaarheid 

De commissie beoordeelt de uitvoerbaarheid als voldoende.
Museum Tot Zover geeft volgens de commissie in zijn ondernemingsplan blijk van een hoog ambitieniveau, met een groot aantal tentoonstellingen, programmering op nieuwe locaties en intensieve samenwerkingen met makers en stedelijke community’s. De commissie heeft veel waardering voor de inhoud van de voornemens maar ziet ze, gezien de geringe omvang van de organisatie en de ervaringen in de afgelopen jaren, als niet geheel haalbaar en realistisch. De programmering is omvangrijk en ambitieus. Recentelijk heeft het museum een tentoonstelling uit moeten stellen omdat de projectfinanciering niet rond kwam. Een ruimere personeelsbezetting en een hogere graad van professionalisering is in de ogen van de commissie een absolute randvoorwaarde om de gestelde doelen te kunnen halen. Dat was de afgelopen periode niet anders. Door personeelsverloop en ziekteverzuim heeft het museum naar eigen zeggen echter niet voldoende kunnen profiteren van de ruimere bezetting die door de AFK-subsidie mogelijk werd. De organisatie is daardoor sterk afhankelijk gebleven van het vakmanschap van de directeur. De commissie is daarom positief over het voornemen om gastcuratoren in te schakelen, een conservator tentoonstellingen en een medewerker educatie aan te stellen en de marketingmedewerker stage te laten lopen bij het Van Gogh Museum en bij een van de sponsors. De commissie verwacht dat het vakmanschap daardoor op alle vlakken - artistiek, zakelijk en productioneel - aanzienlijk zal worden versterkt. 

De commissie beoordeelt de bedrijfsvoering als gezond genoeg om de beoogde voornemens ten uitvoer te brengen. Museum Tot Zover is een kleine organisatie en ook de bedrijfsvoering is kleinschalig. Een en ander oogt georganiseerd, afgewogen en toereikend. Het museum is grotendeels met eigen middelen gefinancierd en beschikt over een eigen vermogen dat voor een instelling van deze omvang passend is. 

Museum Tot Zover voert een bescheiden en volgens de commissie realistische en uitvoerbare begroting die goed in lijn is met de voorgaande jaren en de nieuwe plannen. De organisatie geeft blijk van een kostenbewust management. De geraamde stijging van de personeelskosten is in verhouding flink, maar goed verdedigbaar gezien de noodzaak om de kleine en kwetsbare organisatie enigermate te professionaliseren en te verstevigen. De publieksinkomsten blijven een gering deel uitmaken van de totale inkomsten, ondanks de verdubbeling van het bereik waar het museum op rekent. Daar staat tegenover dat het museum een gezonde financieringsmix heeft zodat risico’s zijn gespreid. Dankzij de steun van sponsors uit de uitvaartbranche haalt het museum een hoog percentage eigen inkomsten. 

Bij de toekenning van subsidie aan het museum in 2016 gaf het AFK te kennen dat het geld voor een belangrijk deel bedoeld was om een goede marketing- en communicatieaanpak te ontwikkelen. Dat heeft erin geresulteerd dat het museum, zoals hierboven opgemerkt, zijn doelgroepen goed op het netvlies heeft, dat er de afgelopen periode een kwart meer bezoekers kwamen dan in de vorige periode en dat het bereik via sociale media fors is toegenomen. De commissie concludeert daaruit dat het museum op het gebied van marketing goede stappen heeft gemaakt. Tegelijkertijd stelt zij vast dat het aantal bezoekers in verhouding met de begrotingsomvang vrij gering blijft en dat de publieksgroei achter is gebleven bij de doelstellingen. Het museum zelf zoekt de oorzaak daarvoor deels bij de zware thematiek en de naam. Uit het ondernemingsplan blijkt niet dat deze analyse gestoeld is op (publieks)onderzoek. De commissie vindt daarom dat het museum met de voornemens een naamsverandering en een wijziging in de branding te overwegen al te snel in de oplossingen schiet terwijl het probleem nog onvoldoende helder is. Gezien het geringe budget dat voor marketing en communicatie wordt uitgetrokken is er nauwelijks ruimte om een majeure verandering zoals een wijziging in naam of merkstrategie goed door te zetten. De commissie is er dan ook niet van overtuigd dat de voornemens op het gebied van marketing realistisch en passend zijn om het beoogde publiek te bereiken.

Diversiteit en inclusie

De commissie beoordeelt de bijdrage aan diversiteit en inclusie als goed.
Het museum heeft al langere tijd structureel aandacht voor culturele diversiteit, zowel binnen de vaste opstelling als binnen het programma van tentoonstellingen. De opstelling over interculturele begrafenisrituelen maakt een belangrijk deel uit van de vaste expositie. De commissie constateert dat het museum de komende jaren van plan is in de tentoonstellingsprogrammering aandacht te besteden aan de omgang met de dood door jonge mensen van Surinaamse afkomst en aan de Ghanese doodscultuur. Het museum zoekt daarbij de samenwerking met kunstenaars en gastcuratoren uit de betreffende gemeenschappen en zoekt ook naar manieren om de Amsterdams-Surinaamse en Amsterdams-Ghanese community’s hierbij te betrekken. Ook voor de tentoonstellingen die niet expliciet in het teken staan van culturele diversiteit, betrekt het museum kunstenaars van uiteenlopende afkomst. Daarmee draagt het museum in artistieke zin bij aan de culturele diversiteit van het Amsterdamse cultuuraanbod.

De keuzes die het museum inhoudelijk maakt en de universaliteit van de thematiek van het museum, bieden volgens de commissie zeker mogelijkheden om een cultureel divers publiek te bereiken. De Nieuwe Ooster is de begraafplaats bij uitstek voor de Afro-Surinaamse, Ghanese, Roma en Sinti gemeenschappen. Deze community’s wil het museum aan zich proberen te binden. Het voornemen om twee van de tentoonstellingen in nauwe samenwerking met de de Afro-Surinaamse respectievelijk de Ghanese gemeenschap te gaan maken, is volgens de commissie een effectieve methode om de brug naar deze groepen te slaan. Om advies en hulp te krijgen om niet-westerse doelgroepen te bereiken, wil Tot Zover te rade gaan bij collega-instellingen die op dat gebied ervaren en succesvol zijn, zoals het Nationaal Museum voor Wereldculturen en De Nieuwe Kerk. De commissie vindt het zeker voor een klein museum als dit een verstandige keuze om gebruik te maken van de kennis van anderen.

Museum Tot Zover heeft nog de nodige stappen te zetten om personeel en bestuur te diversifiëren. Twee recente benoemingen van bestuursleden hebben wat dat betreft geen verbetering gebracht. In het plan voor de vergroting van de diversiteit van personeel en bestuur geeft het museum aan de geplande uitbreiding van de personeelsbezetting te willen benutten om meer diversiteit in de organisatie te brengen. Daarom gaat het actief op zoek naar kandidaten van niet-westerse afkomst en schakelt het daarbij een gespecialiseerd wervingsbureau in. De commissie vindt het plan op dit punt mager, maar realiseert zich dat van een museum van deze zeer beperkte omvang niet veel meer verwacht kan worden. 


Conclusie

De commissie is van mening dat het museum vooral artistiek goed presteert en een waardevolle toevoeging is voor het Amsterdamse cultuurlandschap, zeker in de cultuurarme buurt waarin het zich bevindt. Het feit dat het museum er ondanks ruime en positieve publiciteit en goede prestaties op sociale media niet in slaagt een groter publiek aan te spreken, is met het oog op de toekomst van het museum zorgelijk. Opnieuw onderstreept de commissie daarom de noodzaak om de marketing en communicatie grondig en planmatig aan te pakken en te onderbouwen met gedegen publieksonderzoek. Met het oog daarop adviseert de commissie de huidige subsidie met € 15.000 te verhogen en deze verhoging te oormerken voor het vergroten van het publieksbereik. Tevens adviseert de commissie om aan de honorering de verplichting te verbinden om uiterlijk op 31 december 2022 een (evaluatie)rapport in te dienen bij het AFK, waaruit blijkt hoe het publieksbereik en de publiekswaardering zich ontwikkelt.
De commissie Erfgoed adviseert daarom de aanvraag van Museum Tot Zover gedeeltelijk te honoreren met een bedrag van € 135.000 per jaar.

De aanvraag is beoordeeld binnen de adviescommissie Erfgoed.